seibel
- sei·bel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | seibel | - |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) zwendel, inferieure waar
vervoeging van |
---|
seibelen |
seibel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van seibelen
- Ik seibel.
- gebiedende wijs van seibelen
- Seibel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van seibelen
- Seibel je?
- Het woord seibel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "seibel" herkend door:
16 % | van de Nederlanders; |
9 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be