scoliose
  • sco·li·o·se
  • uit het Grieks [1]
  • met het achtervoegsel -ose
enkelvoud meervoud
naamwoord scoliose
verkleinwoord

de scoliosev

  1. (medisch) een zijdelingse verkromming van de rug (wervelkolom), waardoor één of twee bochten ontstaan
    • Iselle van Ruijven, directeur bij Stichting Zeldzame Ziekten Fonds: „Daphne is 18 jaar en lijdt aan diverse zeldzame aandoeningen. Zij ligt 's nachts aan het zuurstof en heeft sondevoeding, lijdt aan scoliose, heeft een pacemaker en een ICD, een inwendige defibrillator. [2] 
    • Ouders, huisartsen en gymdocenten moeten alerter zijn op het herkennen van scoliose, een vergroeiing van je rug. Hierdoor kan de aandoening sneller worden ontdekt en een ingrijpende operatie worden voorkomen. Dat zegt de Vereniging van Scoliosepatiënten. [3] 
78 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]