• schrij·ver·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord schrijverschap schrijverschappen
verkleinwoord

het schrijverschapo

  1. het schrijver zijn
     Gearriveerde schrijvers, zoals Toergenjev, zijn van zijn schrijverschap onder de indruk.[2]
     Opvallend afwezig is enige verwijzing naar zijn schrijverschap bij het portret van Shakespeare. "Een schilder werd vaak afgebeeld met een penseel in zijn handen, dus je zou hier iets van een ganzenveer verwachten. Maar je ziet gewoon een man in een vrij eenvoudige wambuis, met een wit shirt eronder. Mensen reageren wel eens verbaasd: 'Is dit hem nou echt, de grote schrijver?'"[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    ZA 11 SEPTEMBER 2021
    “Britse iconen in Fries Museum: 'Een mens is nooit te vangen in één werk'” (Lambert Teuwissen), NOS