schots
Nederlands
Niet te verwarren met: Schots |
Uitspraak
Woordafbreking
- schots
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ijsschol’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schots | schotser | schotst |
verbogen | schotse | schotsere | schotste |
partitief | schots | schotsers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
schots
- rommelig
- Bij hun thuis staat alles schots en scheef.
Gangbaarheid
- Het woord schots staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schots" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |