scholingsbudget
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: scholingsbudget (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxolɪŋsbʏdˌʒɛt / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- scho·lings·bud·get
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scholingsbudget | scholingsbudgetten scholingsbudgets |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het scholingsbudget o
- geld dat in de begroting van een organisatie is bestemd voor opleiding en training
Het kan gaan om de scholing van personeel of mensen uit de doelgroep van de organisatie; de term kan worden gebruikt voor het totaalbedrag, maar ook voor de bedragen die voor een bepaald onderdeel of voor een individueel persoon beschikbaar zijn.- ▸ Het extra scholingsbudget is een aanvulling op het scholingsaanbod binnen de reguliere programma’s, zoals School Op Maat, Taalhuizen, Bijstand op Maat en Programma’s Laaggeletterdheid.[1]
- ▸ Verder krijgt iedere werknemer de komende drie jaar een scholingsbudget van 250 euro per jaar.[2]
- ▸ De vakbond zet in op een extra scholingsbudget van 1 procent van de loonsom. Dat moet gebruikt worden voor coachingstrajecten voor ouderen en jongeren en "voortdurende bijscholing".[3]
Gangbaarheid
- Het woord 'scholingsbudget' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Groningen steekt extra geld in scholing van laagopgeleide werkzoekenden” (5 april 2019) op nu.nl
- ↑ Weblink bron “Akkoord over loonsverhoging spoorwegpersoneel NS” (3 november 2017) op nu.nl
- ↑ Weblink bron Edo van der Goot“Werknemers Tata Steel stemmen in met staking” (11 maart 2014) op nu.nl