schnitzel
- schnit·zel
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gepaneerd vlees’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
- uit het Duits [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schnitzel | schnitzels |
verkleinwoord |
de schnitzel m
- (voeding) dun gesneden stuk gebraden kalfsvlees, kippenvlees, varkensvlees of tofoe, dun stukje gepaneerd vlees
- ‘Denk dus zeker niet dat vegetariërs - of veganisten - geen voedingspatroon kunnen opstellen dat perfect gezond is’, zegt Sels. ‘Het is een kwestie van goede alternatieven vinden. We zien jammer genoeg te dikwijls dat mensen teruggrijpen naar allerhande vegetarische burgers en schnitzels, die vaker niet dan wel een goede vervanging zijn. [3]
- Ze serveren kosjer Israëlisch volksvoedsel zoals hummus en schnitzels. [4]
- Het woord schnitzel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schnitzel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schnitzel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schnitzel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Standaard 05/augustus/2017 door Jef Poppelmonde
- ↑ Tubantia Jan Franke 21-augustus-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be