Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • schla·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding uit het Middelhooguits en Oudhoogduits. Proto-Germaans: *slahan-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schlagen
schlug
(hat) geschlagen
volledig

Werkwoord

schlagen

  1. overgankelijk slaan
  2. overgankelijk meppen, ranselen
  3. overgankelijk afranselen
  4. overgankelijk vechten
  5. overgankelijk verslaan
Synoniemen
Typische woordcombinaties
  • [1]: einen Nagel in die Wand schlagen
een spijker in de muur slaan
  • [1]: jemandem mit der Hand ins Gesicht schlagen
iemand met de hand in het gezicht slaan