Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schim·me·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schimmelig schimmeliger schimmeligst
verbogen schimmelige schimmeligere schimmeligste
partitief schimmeligs schimmeligers -

Bijvoeglijk naamwoord

schimmelig

  1. schimmels bevattend
    • De schimmelige kelder was geen goede bergplaats voor voedingswaren. 
    • In de keuken van een studentenhuis kun je altijd schimmelig brood vinden. 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be