schilderwerk
- schil·der·werk
- samenstelling van schilder en werk [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schilderwerk | schilderwerken |
verkleinwoord | schilderwerkje | schilderwerkjes |
het schilderwerk o
- het schilderen van een huisschilder
- Wij hebben dit jaar het schilderwerk aan ons huis laten doen.
- Het schilderwerk is na 10 jaar wel aan een opknapbeurt toe.
- het product van het kunstschilderen
- In het museum hingen vele fraaie schilderwerken.
- [2] schilderstuk
- [1] verflaag
- Het woord schilderwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schilderwerk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be