schieter

Nederlands

[2] bakker met houten schieter

Uitspraak

• Geluid:  schieter    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• schie·ter

Woordherkomst en -opbouw

• Naamwoord van handeling van schieten met het achtervoegsel -er

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	schieter	schieters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schieter m

1. iemand die een projectiel met grote snelheid laat wegvliegen (m.n. uit een vuurwapen)

   • Zondag mogen de beste schieters van de voorrondes aan de kwalificaties deelnemen. De beste acht strijden vervolgens in de finale om de wereldbekerzege. Cox is momenteel het nummer 63 van de wereld.  
   • Tijdens een lezing op een conventie van de College Republican National Committee sprak Caitlyn haar afschuw uit over de schietpartij. "Niemand verdient wat daar is gebeurd, dat is niet goed te praten", zei ze tijdens de bijeenkomst, die door bezoekers werd opgenomen en verspreid via social media. "Gelukkig was die kerel een slechte schieter." Daarna maakte ze een grap over liberalen die niet in staat zijn 'to shoot straight', een uitdrukking die letterlijk staat voor niet kunnen schieten, maar figuurlijk betekent: 'eerlijk handelen'.  

2. (voeding), (kookkunst) voorwerp waarmee men broden in en uit de oven haalt

   • Echte Bakker Meen uit Delden is tijdens de nieuwjaarsbijeenkomst op 16 januari van het Echte Bakkersgilde, waar bijna driehonderd Echte Bakkers bij zijn aangesloten tweede geworden in het klassement van 'Beste Winkel 2018'. Hierdoor mocht de bakkerij met een score van 9,92 de Zilveren Schieter in ontvangst nemen.  

Synoniemen

• [1] schutter
• [2] schietschop, schietplank

Hyponiemen

• uitschieter, gaaischieter, geldschieter, pieperschieter, proppenschieter, klootschieter

Gangbaarheid

• Het woord schieter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schieter" herkend door:

89 %	van de Nederlanders;
88 %	van de Vlamingen.