• scheer·poe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord scheerpoeder scheerpoeders
verkleinwoord - -

scheerpoeder m / o

  1. (geschiedenis) ontharingsmiddel in de vorm van een fijngemalen vaste stof
    Voordat elektrisch scheren gangbaar werd veel gebruikt door joden die het voorschrift in Leviticus 19:27 wilden naleven.
      De techniek van dit onderzoek is, dat men bij twee caviae daags tevoren de huid van de buikwand scheert met scheerpoeder (recept baryum-sulfide (technisch) en carbonas calcicus, gelijke deelen). Dit wordt er als dunne pap opgewreven, nadat de haren met een schaar zijn afgeknipt en zoodra de haren los gaan zitten, waarvoor ongeveer 5 minuten noodig zijn, wordt alles met lauw water afgespoeld.[1]
  2. (geschiedenis) fijngemalen zeep voor de bereiding van schuim om af te snijden beharing zacht te maken
      Het lag daar alles nog of hij gisteren vertrokken was, zijn borstels en kammen in ivoor...... het manicure-etui...... een nagelpolissoir...... ja, dat was noodig!...... de Gilette...... het glanzende kokertje met scheerpoeder van Piver...... de doos poudre-de-riz...... en op den marmeren opzet, de kristallen flacons met brillantine...... trèfle incarnate...... eau végétale...... de rafraichisseur met vinaigre...... (…) Even later wreef hij met wellust, de zachtgeurige lauwe zeepschuim in dichte lagen over zijn wangen en kin.[2]
  1.   Weblink bron
    E. Gorter
    Diphtherie in:
    Jan van der Hoeve e.a. (ed.)
    Praeventieve geneeskunde, deel 1 (1936), J.B. Wolters, Groningen, 39/40
  2.   Weblink bron
    A.H. van der Feen
    Een gunst., Elsevier, Amsterdam in: Elseviers Geïllustreerd Maandschrift., jrg. 31 nr. 10 (oktober 1921), 253/254