scheerder
- scheer·der
- Naamwoord van handeling van scheren met het achtervoegsel -der[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scheerder | scheerders |
verkleinwoord | - | - |
de scheerder m
- iets dat of iemand die scheert
- aardscheerder, baardscheerder, dennenscheerder, droogscheerder, haarscheerder, schaapscheerder, schapenscheerder
1.
- Het woord scheerder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scheerder" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be