Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheeps·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord scheepsreis scheepsreizen
verkleinwoord scheepsreisje scheepsreisjes

Zelfstandig naamwoord

de scheepsreisv / m

  1. een reis gemaakt met een schip
    • Goederen die in China worden gemaakt moeten een lange scheepsreis maken naar Europa. 

Gangbaarheid