• sche·del·lo·ze
enkelvoud meervoud
naamwoord schedelloze schedellozen
verkleinwoord - -

de schedellozev / m

  1. (dierkunde) benaming voor zeedieren uit de onderstam Cephalochordata  

schedelloze

  1. verbogen vorm van de stellende trap van schedelloos
     In de jaren voordat ik in Montreal was gaan werken waren zeven schedelloze skeletten van vrouwen nooit geïdentificeerd.[1]
     Het schedelloze lancetvisje, met zijn langgerekte bouw en zijn gesegmenteerde spieren lijkt immers veel sterker op een gewerveld dier dan de zakpijp, een slap dier dat vastzittend aan de zeebodem leeft.[2]
  1.   Weblink bron “Fatale keuze” (2011), Meulenhoff Boekerij B.V., Amsterdam, ISBN 9789460230752, hfst. 15
  2.   Weblink bron “De mens is meer zakpijp dan lancetvis” (23 februari 2006) op nrc.nl