• sche·del·loos
stellend
onverbogen schedelloos
verbogen schedelloze
partitief schedelloos

schedelloos

  1. zonder gebeente dat hersenen omhult, zonder deel van het skelet dat hoofd of kop vormt
     Te Plovis (Cal.) is ’n moord opgelost en tot een blij einde gebracht. Men had een schedelloos skelet gevonden op een vuilnisbelt. Het skelet is gebleken te zijn geweest: een circusbeer; wiens kop was opgezet.[1]
  2. (dierkunde) behorend tot de onderstam Cephalochordata  
  1.   Weblink bron Nee toch.? Heus! in: Nieuw Utrechtsch Dagblad, jrg. 10 nr. 304 (28 december 1950), Stichting Het Parool, Utrecht, p. 1 kol. 6