schapenbout
Niet te verwarren met: Schapenbout |
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schapenbout (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxapə(n)ˌbɑut / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- scha·pen·bout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schapenbout | schapenbouten |
verkleinwoord | schapenboutje | schapenboutjes |
Zelfstandig naamwoord
de schapenbout m
- (voeding) bovenste deel van voor- of achterpoot van een schaap (Ovis aries ) met het vlees dat daaraan vastzit
- ▸ Een kinderopera over een Turkse en een Nederlandse slagersfamilie die elkaar het leven zuur maken. Als er een wedstrijd uitgeschreven wordt voor de beste bereiding van een schapenbout willen ze allebei winnen.[2]
Gangbaarheid
- Het woord schapenbout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Romeo en Zeliha” (9 februari 2012) op nrc.nl