schaamteloosheid
- schaam·te·loos·heid
- afgeleid van schaamteloos met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaamteloosheid | schaamteloosheden |
verkleinwoord |
de schaamteloosheid v
- het schaamteloos zijn
- De schaamteloosheid van de toneelspeler was de oorzaak van zijn ondergang.
- Het woord schaamteloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.