Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sas·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sashuis sashuizen
verkleinwoord sashuisje sashuisjes

Zelfstandig naamwoord

het sashuiso

  1. een woning van een sasmeester (sluiswachter)
    • één moment, ik moet even naar het sashuis 

Gangbaarheid

28 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be