sagittaal
- sa·git·taal
- afgeleid van het Franse sagittal [1] of daarvoor van het Latijnse sagitta (pijl) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sagittaal | sagittaler | sagittaalst |
verbogen | sagittale | sagittalere | sagittaalste |
partitief | sagittaals | sagittalers | - |
sagittaal
- (medisch) met betrekking tot de pijlnaad, die van voor naar achter over de schedel loopt
- Het sagittale vlak loopt van voor naar achter, en verdeelt het lichaam in een linker en rechter helft
- Het woord sagittaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sagittaal" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ sagittaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be