saboteren
- sa·bo·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘belemmeren uit protest’ voor het eerst aangetroffen in 1920 [1]
- afgeleid van het Franse saboter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
saboteren |
saboteerde |
gesaboteerd |
zwak -d | volledig |
saboteren [3]
- overgankelijk belemmeren (uit protest)
- Hoe weet u zo zeker dat de (grote) bedrijven het klimaatoverleg saboteren?
‘Je ziet ze, zoals wij dat in ons vakgebied noemen, ‘meestribbelen’. Dat is meepraten om de boel bewust te vertragen. Ze bedienen zich daarbij van allerlei uit de politiek bekende trucjes. Door voor te stellen eerst meer onderzoek te doen, zoals de industrie aan de klimaattafel al heeft gedaan uit vrees voor hun concurrentiepositie. Heel voorspelbaar allemaal.’ [4]
- Hoe weet u zo zeker dat de (grote) bedrijven het klimaatoverleg saboteren?
- Het woord saboteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "saboteren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "saboteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ saboteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.volkskrant.nl (12 sep 2018)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be