• rouw·floers
enkelvoud meervoud
naamwoord rouwfloers rouwfloersen
verkleinwoord

het rouwfloerso

  1. een klank die uitdrukt dat men ergens verdrietig over is
     Hij praatte alsof hij een rouwfloers in zijn stem had toen we het over de brand hadden.[2]
  2. zwarte doek die als teken van rouw over iets of iemand is heengelegd
     Op de plaats waar op 11 september 2001 bijna 2800 mensen door een terroristische aanslag werden gedood, staan nu torenkranen en krioelen honderden werklieden door elkaar. Stukje bij beetje verrijzen nieuwe structuren. Ook de omringende gebouwen die na het instorten van het World Trade Center werden beschadigd, zijn nagenoeg weer opgeknapt. Eén pand staat nog op de nominatie om te worden gesloopt. De vijftig verdiepingen hoge kolos is van boven tot beneden in zwart doek ingepakt. Als een enorme rouwfloers. Weldra zullen de fysieke littekens van de stad zijn geheeld.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron
    Mr. Richard Donk
    “Geestelijke wonden van 11 september nog niet geheeld” (28 maart 2003), Reformatorisch Dagblad