• rot·zorg
enkelvoud meervoud
naamwoord rotzorg
verkleinwoord

de rotzorgv / m

  1. zeer ongeruste overweging (alleen gangbaar in onderstaande verbinding, die altijd ironisch is)
    • De bezwaren van die zeurpiet zullen mij een rotzorg zijn! 
  2. slechte (medische) zorg
    • Rotzorg: next.checkt: In Nederland is de prijs-kwaliteitverhouding van de gezondheidszorg zwaar onder de maat. [2] 
  • [1] een rotzorg zijn
    (informeel) niets kunnen schelen, prima vinden, geen belangstelling wekken
  • Op zijn beurt geraakte Froome bij een demarrage niet verlost van Quintana en co. De gele trui bleek op Plateau de Beille minder superieur dan in de eerste Pyreneeënetappe. Maar dat zal hem een rotzorg wezen. Netjes op een rijtje kwamen alle topfavorieten op 6’45” van Rodriguez samen over de streep. En zo verlaat Froome de Pyreneeën met een voorsprong van drie minuten en meer op zijn belangrijkste concurrenten. [3]
  • Die hokjesgeest nieuwe stijl wordt vast geen probleem bij de Koale Karmis, later dit jaar in Ootmarsum, na 20 bier. Want bij hoge nood zal het figuurtje op de wc-deur iedereen een rotzorg zijn. [4]
93 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Victor Lamme 13 april 2012
  3. de Standaard 16 juli 2015 door Maarten Delvaux
  4. Tubantia René Rorink 7 augustus 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be