roofbouw
- roof·bouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘roekeloze exploitatie’ voor het eerst aangetroffen in 1868 [1]
- samenstelling van roof ww en bouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roofbouw | - |
verkleinwoord | - | - |
de roofbouw m
- beheer van landbouwgrond dat voedingsstoffen aan de grond onttrekt zonder dat die worden teruggegeven zodat de grond uitgeput raakt
- Boeren worden daartoe gedwongen omdat landbouw zonder kunstmest snel roofbouw wordt: met elke oogst verdwijnen voedingsstoffen uit de bodem, die niet terug worden gegeven in de vorm van bemesting, waardoor de bodem snel uitgeput raakt. [2]
- beheer van iets anders dan landbouwgrond zodanig dat men het beheerde vernietigt
- Het woord roofbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roofbouw" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "roofbouw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Volkskrant Hidde Boersma18 januari 2019 Bevolkingsgroei maakt een welvarend en groen Afrika mogelijk
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be