• roof·bouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘roekeloze exploitatie’ voor het eerst aangetroffen in 1868 [1]
  • samenstelling van  roof ww  en  bouw 
enkelvoud meervoud
naamwoord roofbouw -
verkleinwoord - -

de roofbouwm

  1. beheer van landbouwgrond dat voedingsstoffen aan de grond onttrekt zonder dat die worden teruggegeven zodat de grond uitgeput raakt
    • Boeren worden daartoe gedwongen omdat landbouw zonder kunstmest snel roofbouw wordt: met elke oogst verdwijnen voedingsstoffen uit de bodem, die niet terug worden gegeven in de vorm van bemesting, waardoor de bodem snel uitgeput raakt. [2] 
  2. beheer van iets anders dan landbouwgrond zodanig dat men het beheerde vernietigt
93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]