Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rood·buik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roodbuik roodbuiken
verkleinwoord roodbuikje roodbuikjes

Zelfstandig naamwoord

de roodbuikm

  1. (zoötomie) dier met een rode buik
Afgeleide begrippen


Gangbaarheid