• rond·tol·len

rondtollen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondtollen
tolde rond
rondgetold
zwak -d volledig
  1. op één plaats blijven ronddraaien
     Zonder nadenken wachtte Joeri Andrejevitsj het moment af dat de wachter de hoek was omgeslagen en een aanwaaiende wervelwind een bijzonder dikke wolk van sneeuwvlokken in de lucht liet rondtollen.[2]
     "Dit betekent dat ze nu voor 12 april moeten benoemen wat ze wel willen. Het is van belang, als ze zeggen dat ze meer tijd nodig hebben, dat we weten waarvoor. Je kunt niet in dat cirkeltje blijven ronddraaien van al die rode lijnen. Van geen lidmaatschap van de EU, geen douane-unie enzovoorts. Je kunt niet eindeloos op dat kleine stoeptegeltje blijven rondtollen."[3]
     Volgens Jos de Laat van het KNMI is het verschijnsel boven de Noordpool bijzonder. "We hebben het wel eerder gezien, in 1997 en in 2011. Maar dit jaar is het gebied uitzonderlijk stabiel. Het is nu al begin april en nog steeds zien we dat gebied met lage ozon boven de Noordpool rondtollen. En dat hebben we eigenlijk nooit eerder zo langdurig meegemaakt."[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Lagerhuis stemt opnieuw tegen May's brexit-deal” (29-03-2019), NOS
  4.   Weblink bron
    Heleen Ekker
    “Ozongat boven Noordpool en straks mogelijk ook boven Nederland” (06-04-2020), NOS