Nederlands

 
rondleider in een museum
Uitspraak
Woordafbreking
  • rond·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rondleider rondleiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rondleiderm

  1. (beroep) iemand die mensen langs verschillende bezienswaardigheden leidt en over die bezienswaardigheden uitleg geeft
    • Hij heeft er nog steeds heel veel plezier in om rondleider te zijn in het Enterse klompen- en zompenmuseum. Maar ook voor Willem Oplaat tellen de jaren door. Hij is nu 72. ’t Zou niet niet verkeerd zijn, vindt hij, als er een paar ‘klompenvertellers’ bij kwamen. [1] 
    • Rondleider Jansen geeft militairen een gezicht door bij het graf hun foto’s te laten zien. De rondleiding begint bij een verkenner met de achternaam England. Hij ging voor de troepen uit om te zien waar de Duitsers zich destijds bevonden. Vlak voor de bevrijding werd hij door zijn eigen kameraden in de verte aangezien voor een Duitser. England werd opgeblazen en zou de vrijheid nooit meer meemaken. [2] 
    • Zijn loopbaan in het vrijwilligerswerk is grotendeels gelijk aan die van zijn vrouw, Miny Oortman. Van betrokken mantelzorgen vanaf 1990 tot vrijwilliger in de Pancratiuskerk sinds 1996. Hier is hij actief als koster, rondleider en klusjesman. Ook hielp hij met de renovatie van woningen voor asielzoekers. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen