• rond·je
  • afgeleid van  rond zn  met het achtervoegsel -je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord rondje rondjes

het rondjeo het rondjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord rond
  2. alleen verkleinwoord traktatie, gewoonlijk van alcoholische aard aan de aanwezigen in een kroeg
    • Hij gaf een rondje en dat ging er wel in bij zijn vriendjes. 
  3. alleen verkleinwoord (sport) enkele rondgang over een baan
    • Ze hadden na een paar rondjes al een flinke achterstand. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be