• ro·mig
  • afleiding van room met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen romig romiger romigst
verbogen romige romigere romigste
partitief romigs romigers -

romig

  1. van een eetbare vloeistof dat ze dik en vet is of lijkt
    • Wij eten een heerlijke, romige tomatensoep. 
    • Bij de boer drinken we verse, romige melk die zo van de koe komt. 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be