Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rol·schaat·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rolschaatsen
rolschaatste
gerolschaatst
zwak -t volledig

Werkwoord

rolschaatsen

  1. inergatief (sport) het zich voortbewegen op ondergebonden wieltjes
    • Hij rolschaatste graag. 

Zelfstandig naamwoord

de rolschaatsenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord rolschaats

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be