roetsjen
- roet·sjen
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘glijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
- uit het Duits
roetsjen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
roetsjen |
roetsjte |
geroetsjt |
zwak -t | volledig |
- snel ergens vanaf glijden
- Het woord roetsjen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roetsjen" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "roetsjen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard WOENSDAG 19 JULI 2017
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be