roedel
- roe·del
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roedel | roedels |
verkleinwoord | roedeltje | roedeltjes |
de roedel m
- een groep honden, wolven, herten of ook gemzen waar een sterke hiërarchie heerst
- Bij roofdieren (hondachtigen) wordt de roedel geleid door de zogenaamde alfareu (het meest dominante mannetje) en de alfateef (het meest dominante vrouwtje).
1. een groep
- Het woord roedel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roedel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "roedel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ roedel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be