Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rij·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijte
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rijtem

  1. (waterbeheer) kanaal langs de polderzijde van een dijk
      De stand der aanslibbing ten westen der Beerstermoe en Noorder-Rijte is thans zoodanig, dat men meent met zekerheid van ruime winsten eene indijking van 900 bunders dier gronden te kunnen aanvangen.[5]

Gangbaarheid

Verwijzingen