• rijst·kor·rel
enkelvoud meervoud
naamwoord rijstkorrel rijstkorrels
verkleinwoord rijstkorreltje rijstkorreltjes

de rijstkorrelm [1]

  1. (voeding) korrel rijst
  2. (plantkunde) zaadkorrel van de rijstplant met een omvang van ongeveer 3 mm3
     Die idioten dachten dat het een makkie zou zijn — we konden de Bunkerwereld immers ook bouwen, dus hoe moeilijk kon het zijn? Maar algauw beseften ze dat je met moderne opslagapparaten weliswaar een hele bibliotheek kon opslaan in een rijstkorrel, maar dat die informatie hooguit tweeduizend jaar zonder dataverlies kon blijven bestaan.[2]
     Ik reed zonder naar de radio te luisteren, volledig in beslag genomen door gedachten over de foetus, die de afmetingen van een rijstkorreltje had.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Liu Cixin
    “Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645835
  3. Cheryl Strayed
    “Wild : over jezelf verliezen, terugvinden & 1700 kilometer hiken” (2012), Sijthoff, ISBN 9789021803555