Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijks·be·trek·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijksbetrekking rijksbetrekkingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rijksbetrekkingv

  1. een baan de rijksoverheid
     Hij beschouwde Rusland als een land, dat net als Turkije tot ondergang gedoemd was en waarvan de regering zo slecht was, dat hij er zelfs nooit in ernst kritiek op uitoefende. Tegelijkertijd had hij een rijksbetrekking en was een voorbeeldige adelsmaarschalk en hij droeg, wanneer hij uitging, altijd de pet met rode rand en de kokarde.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen