Nederlands

 
ribcord
Uitspraak
Woordafbreking
  • rib·cord
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ribcord
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het ribcordo

  1. (kleding) katoenen, geweven stof met ribbels
     „Een schitterend ding. Het vertelt veel over de textielgeschiedenis van de stad”, zei Hatenboer over het bord dat hij ooit op de kop tikte op een rommelmarkt. Het muurbord verwijst naar het ribcord, of manchesterstof, waarmee de fabriek Van Heek Schuttersveld furore maakte.[2]
     Zo had ze een blauw ribcord broekje aan, maat 62 van het merk Arctic Trail en een wit vestje, maat 62 van het merk Baby Club. Ook droeg ze een grijs rompertje en een gestreept pyjamabroekje, ook maat 62 van het merk Cool Club en een wit mutsje met beertjes. Ze had een groen-witte speen bij zich.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

58 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. ribcord op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Bert Hellegers
    “Overhandiging oud bord Schuttersveld in Enschede: ‘schitterend ding’” (01-11-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron “Haagse vondeling in goede gezondheid” (08-09-2015), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be