resumeren
Niet te verwarren met: resomeren |
- re·su·me·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samenvatten’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- uit het Frans met het achtervoegsel -eren[2]
resumeren [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
resumeren |
resumeerde |
geresumeerd |
zwak -d | volledig |
- kernachtig het vorige samenvatten en herhalen om iets te verhelderen
- Laat ik kort resumeren wat er is gebeurd: De ene zwarte man schoot een andere, oudere zwarte man neer - wat op zich helaas geen nieuws meer is, zeker niet in Cleveland - en deelde de moord op Facebook, waar het filmpje vervolgens twee uur lang online bleef staan. [4]
- „Resumerend kunnen wij concluderen dat de cijfers over het vierde kwartaal van 2009 tegenvallen”, oordeelt de makelaarsgroep. Ten Hag heeft ook een onderzoek gedaan naar de huizenmarkt in Hengelo/Borne, Deventer, Zutphen/Warnsveld, Zwolle, Enschede en Doetinchem. Almelo stak daarbij negatief af omdat het de enige plek was waar de huizenprijs het laatste kwartaal van 2009 is gedaald. [5]
- Het woord resumeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "resumeren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "resumeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ resumeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard WOENSDAG 19 APRIL 2017
- ↑ Tubantia 25-januari-2010
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be