• res·tric·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beperking’ voor het eerst aangetroffen in 1492 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord restrictie restricties
verkleinwoord - -

de restrictiev

  1. een opgelegde beperking (voorwaarde, voorbehoud)
    • Dat is aan allerlei wettelijke restricties onderhevig. 
    • Kinderen moeten meer offline, meer spelen, en minder in de gaten gehouden worden. Ze moeten vaker ‘nee’ te horen krijgen: meer (figuurlijke) tikken op de vingers, minder aaien over de bol. Meer vrijheid en meer restricties tegelijk dus. [3] 
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]