Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • res·to·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels

Werkwoord

restoren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
restoren
restoorde
gerestoord
zwak -d volledig
  1. (religie) verlossen
  1. vergoeden, herstellen van een schade
  2. iets terugbrengen in zijn oorspronkelijke staat
    •  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen