• re·pa·ra·tie·werk
enkelvoud meervoud
naamwoord reparatiewerk reparatiewerken
verkleinwoord reparatiewerkje reparatiewerkjes

het reparatiewerko [1]

  1. herstel dat gedaan moet worden
     Al was het maar tijdelijk, tot het reparatiewerk klaar zou zijn.[2]
     Op 4-4 was hij na een bal die onfortuinlijk via de netband uit vloog, opnieuw op reparatiewerk aangewezen. Aanvankelijk met succes, maar nadat De Minaur met een knappe backhand langs de lijn zich naar een derde breekpunt had gespeeld, werd een te diep geslagen forehand Griekspoor fataal. Het kostte de 26-jarige Haarlemmer prompt de eerste set.[3]
  2. iets dat nog herstelt moet worden
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Dochter van het verraad” (1991), Saga, ISBN 9788726484861
  3.   Weblink bron “Griekspoor halvefinalist in Rosmalen, wordt hij Van Rijthovens opvolger?” (Vrijdag 16 juni 2023, 16:39), NOS