renegaat
- re·ne·gaat
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘afvallige’ voor het eerst aangetroffen in 1598 [1]
- afgeleid van het Latijnse renegatum (re = opnieuw en negare = ontkennen) met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | renegaat | renegaten |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord renegaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "renegaat" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "renegaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ renegaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be