• rem·voe·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord remvoering remvoeringen
verkleinwoord

de remvoeringv [1]

  1. bekleding van een remblok
     Bovendien bracht hij sinds jaar en dag de tractoren van Gombrowski door de keuring, met of zonder remvoering, en Gombrowski speelde skaat met de burgemeester en doneerde elk jaar een paar vaten bier aan de vrijwillige brandweer.[2]
     In de jaren tachtig ademden mensen volgens Rötscheid op verkeersknooppunten veel meer asbestdeeltjes in dan nu in de Utrechtse woningen zijn gevonden. In die tijd hadden alle auto's asbesthoudende remvoering.[3]
     Volgens de brandweer had de remvoering van een lift vlam gevat. Er was veel rook, maar weinig vuur. De brandweer kon de brand snel blussen. Om 13.00 uur kon iedereen weer het gebouw in. De ontruiming is zonder problemen verlopen, aldus de universiteit.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672
  3.   Weblink bron “'Evacuatie Utrecht mogelijk onnodig'” (maandag 27 augustus 2012, 16:19), NOS
  4.   Weblink bron “Gebouw TU Eindhoven ontruimd na brand” (20-11-2012,), Tubantia