• re·lay·e·ren
  • uit het Frans

relayeren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
relayeren
relayeerde
gerelayeerd
zwak -d volledig
  1. vermoeide paarden inwisselen voor verse
  2. een radiosignaal opnieuw en krachtiger heruitzenden
34 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[2]