Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·de·cla·ra·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reisdeclaratie reisdeclaraties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de reisdeclaratiev

  1. opgave van uitgaven die gedaan zijn voor het maken van een reis met de bedoeling die vergoed te krijgen
     De voorganger van Jacobs, H. Riem, kwam amper een jaar na zijn benoeming met justitie in aanraking en werd ontslagen, ook al werd hij na een lange procedure alleen voor een verkeerde reisdeclaratie veroordeeld.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Burgemeester Brunssum weer in opspraak” (9 mei 1997) op nrc.nl