• re·fu·se·ren
  • uit het Frans [1]

refuseren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
refuseren
refuseerde
gerefuseerd
zwak -d volledig
  1. weigeren om aan iets deel te nemen
    • Na lang refuseren heeft Fabre voor volgend seizoen de teugels losgelaten wat aanvragen rond zijn persoon betreft. Menig festival groepeert zijn kleinschaliger producties en combineert ze met de andere aspecten van zijn werk. Daardoor heeft hij de handen vrij om het jaar daarna het laatste deel van zijn operatrilogie af te werken. [3] 
    • Naarmate de avond vorderde, moest ik niet alleen meer en meer pinten refuseren, de mensen raakten ook steeds meer overtuigd dat alleen een Domo zondag kan winnen in Roubaix. [4] 
65 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]