Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·cre·a·tie·ter·rein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord recreatieterrein recreatieterreinen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het recreatieterreino

  1. afgebakend stuk grond zo ingericht dat bezoekers zich er op verschillende manieren kunnen vermaken
     Op een CBS-kaart met de hoeveelheid recreatieterrein per inwoner per gemeente, is goed te zien dat de Rotterdammer er slecht van af komt: die ruimte is in Rotterdam en omgeving het kleinste van het land.[2]
     Toen ze het recreatieterrein waar het dansfeest voor de zevende keer wordt georganiseerd wilde verlaten, waren er geen bussen.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    John Jehae
    “‘Bouw geen huizen op het strand van Nesselande’” (30 november 2018) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron “Tienduizenden in kou en regen” (6 augustus 2001) op nrc.nl