rechaud voor op tafel
  • re·chaud
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schotelwarmer’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord rechaud rechauds
verkleinwoord rechaudje rechaudjes

rechaud m/o [3]

  1. een voorwerp om schotels met spijzen warm te houden
    • Merkwaardig toch dat goed geïntegreerde Chinezen bijna nooit beschikken over een terras-cultuur. Wel hebben zij een duidelijke voorliefde voor buffet-etentjes met rechauds op lange, keurig gedekte tafels. Dat is ook hier het geval.[4] 
    • Op de rechauds suddert een buffet van broccoli, bloemkool en doperwten. Maar de zangers van het Hollandse lied doen zich ook te goed aan exotischer gerechten als pasta en rijst.[5] 
65 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[6]