receiver
- re·cei·ver
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ontvanger’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | receiver | receivers |
verkleinwoord | - | - |
de receiver m
- ontvanger
- (communicatie) apparaat voor het ontvangen van signalen
- Het woord receiver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "receiver" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "receiver" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ receiver op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be