• ra·van·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord ravanger ravangers
verkleinwoord - -

de ravangerm

  1. (scheepvaart) extra touw dat een balk waar een zeil aan hangt met de mast verbindt, als beveiliging voor het geval de normale verbinding het begeeft
11 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[2]