Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ramp·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rampdag rampdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rampdagm

  1. de dag dat een catastrofale gebeurtenis plaats vond
    • Gezamenlijk onderzoek van Duitse media en het AD wees echter in januari al uit dat er geen militaire activiteit was op de rampdag, 17 juli, rond het dorp Zarosjtsjenske. Dat onderzoek is hier te vinden. [1] 
    • Door die ongevalsplek, door de talrijke offpisteskiërs, door de helikopters die de hele dag boven Lech cirkelen - net als op die rampdag. [2] 
  2. een dag waarop veel vervelende dingen gebeuren en niets lukt
    • De uitzonderlijkste situatie van deze rampdag op de Vlaamse snelwegen was voorbehouden voor de E313, op de provinciegrens tussen Limburg en Antwerpen in Ham/Laakdal, waar een tankwagen met chemicaliën omstreeks 11 uur kantelde. Dat heeft de hele dag voor enorme files gezorgd. Rond 18 uur stond er nog altijd een file van 17 km richting Limburg. [3] 
    • Dat hij op die rampdag het roze behield was een mentale opsteker. ,,Maar ik was vooral blij dat ik bijna geen tijd verloor terwijl ik in mij eentje reed. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen