rammer
- ram·mer
- Naamwoord van handeling van rammen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rammer | rammers |
verkleinwoord | rammertje | rammertjes |
de rammer m
- iemand die ramt
- voorwerp waarmee men kan rammen
- mannelijke vorm van ramster
- Het woord rammer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ram·mer
Naar frequentie | 1861 |
---|
rammer
- nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ramme
- ram·mer
Naar frequentie | 10808 |
---|
rammer
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ramme
rammer
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van ram
rammer
- nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van ramme
- ram·mer
rammer
- nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van ramme